BPMN
BPMN (Business Process Modeling and Notation) is een veelgebruikte internationale standaard voor procesmodelering.
•
Biedt de mogelijkheid om business processen grafisch weer te geven door middel van een Business Process Diagram
(BDP)
•
Maakt gebruik van flow charting technieken die vergelijkbaar zijn met de Activity Diagrams van Unified Modelling
Language
•
Biedt de mogelijkheid om Business Process Execution Language (BPM:Notatie standaarden:BPEL) te leveren
Elementen
•
Activity (Activiteit) : Een activiteit is werk dat wordt uitgevoerd in een bedrijfsproces. Een activiteit enkelvoudig of
samengesteld zijn. De activiteiten die een onderdeel van een Process Model zijn een deelproces of een taak.
Activiteiten worden weergegeven door middel van afgeronde rechthoeken. Zij kunnen eenmaal uitgevoerd worden of
interne lussen vertonen.
•
Sub-process (Deelprocessen) : door middel van deelprocessen kunnen bedrijfsprocessen hiërarchisch uitgewerkt
worden. Een deelproces bestaat een of meer activiteiten, die al dan niet getoond worden in een diagram. In een
ingeklapte versie van een deelproces zijn de details van proces niet zichtbaar in het diagram. Als een activiteit een
„plus”-teken heeft, dan geeft aan dat er een deelproces bestaat. Voor een uitgeklapte versie van een activiteit zijn de
details van het proces zichtbaar. Er zijn twee typen deelprocessen: Embedded en Independent (herbruikbare)
•
Task (Taak) : Een taak is een enkelvoudige activiteit die onderdeel uitmaakt van een proces. Een taak wordt gebruikt als
het werk in de proces niet verder gedecomponeerd kan worden. Er kunnen pictogrammen worden toegevoegd aan
Taken om de specifieke aard van de taak te kunnen aangeven. Transaction: dit is een vorm van een sub process waarin
alle samengevoegde activiteiten behandeld moeten worden als een ding.
•
Event (Gebeurtenis): Een gebeurtenis vindt plaats tijdens de uitvoering van een bedrijfsproces. Deze gebeurtenissen
hebben invloed op het verloop van de procesflow: zij starten, onderbreken of beëindigen een proces. Events hebben
doorgaans een trigger en een resultaat. Er zijn twee soorten triggers: catching - dit is een externe trigger; throwing - dit
is een trigger veroorzaakt door een output. Een event wordt gepresenteerd door middel van een cirkel, waarbij de
vorm van de cirkel het type event voorstelt.
o
Start Events: Een Start Events geeft aan waar een proces begint. Er zijn verschillende triggers die de specifieke
startsituatie aangeven. Zogenaamde none start events geven het begin van een deelproces aan. Zij worden ook
gebruikt als er sprake is van een ongedefinieerd start van het proces. Als in een diagram een multiple start event
wordt getoond, dan betekent dit dat ieder van de triggers het proces kunnen starten. Intermediate Events:
intermediate Events vinden plaats nadat een proces is gestart en voordat een proces is beëindigd.Er zijn
verschillende 'triggers' die de specifieke situatie van de gebeurtenis voorstellen. Intermediate events kunnen in een
normaal proces voorkomen of kunnen worden gekoppeld aan de grens van een activiteit.
o
Intermediate Events (Normal Flow): Gebeurtenissen die geplaatst worden binnen een procesflow zijn
gebeurtenissen die tijdens de normale uitvoering van de procesflow plaatsvinden. Zij kunnen een reactie op een
gebeurtenis weergeven, zoals de ontvangst van een bericht. Maar zij kunnen ook de creatie van een gebeurtenis
weergeven, zoals het verzenden van een bericht.
o
Intermediate Events (Attached to Boundary): Een gebeurtenis die aan een activiteit gekoppeld is geeft aan dat de
activiteit onderbroken moet worden op het moment dat de gebeurtenis getriggerd wordt. Zij kunnen zowel
gekoppeld worden aan taken en aan deelprocessen en worden gebruikt voor fout-afhandeling, de verwerking van
uitzonderingssituaties en voor compensatie.
o
End Events (Eindgebeurtenissen): Eindgebeurtenissen geven aan waar een proces zal eindigen. Er zijn verschillende
resultaten mogelijk.
•
Gateways (Poort): Door middel van gateways kan men sturen hoe verschillende processtromen samenkomen en
divergeren binnen een bedrijfsproces. Zij worden gerepresenteerd door middel van een diamantvorm. Er worden
interne markeringen gebruikt om het gedrag van een poort weer te geven. Een poort wordt gebruikt op het moment
dat een proces bestuurd moet worden.
o
Exclusive Gateways XOR (Besluiten): Besluiten zijn plaatsen in het bedrijfsproces waar de processtroom twee of
meer alternatieve paden uit kan gaan. Slechts één van de mogelijke paden kan ingeslagen worden als het proces
wordt uitgevoerd (exclusive=uitsluiten). Er zijn twee typen besluiten: Data (gegevens), bijvoorbeeld voorwaardelijke
besluiten gebaseerd op bedrijfsregels. Dit is de meest voorkomende vorm van Besluiten. Zij kunnen getoond
worden met en zonder interne X, waarbij die zonder X de meest voorkomende is. Events (gebeurtenissen), zoals de
ontvangst van een alternatief bericht. De alternatieve paden kunnen ingeslagen worden op basis van
gebeurtenissen in plaats van op basis van voorwaardelijke condities.
o
Inclusive Gateways OR (Besluiten): Inclusive Gateways Decisions spelen een rol als er mee dan één mogelijke
uitkomsten mogelijk zijn. De Inclusive Gateway Decision wordt weergegeven met een „O”. Zij worden meestal
gevolgd door een corresponderende samenvoegde inclusive gateway. Complexe Gateways (Besluiten) : Complex
Gateways zijn besluiten waar een ingewikkelder gedrag aan ten grondslag ligt. Er wordt een „*” gebruikt om dit
soort gateways weer te geven. Zij kunnen zowel voor samenvoegde als voor splitsende gedrag gebruikt worden.
•
Connectors: events, activities en gateways worden gekoppeld door middel van connectors. Hiervan zijn drie soorten te
onderscheiden: sequence flows die aangeven in welke volgorder activiteiten uitgevoerd moeten worden message
flows die aangeven welke berichten er tussen de organisatorische eenheden verzonden worden associations die
artefacten (documenten en dergelijke) koppelen aan objecten.
•
Swim Lanes : visuele weergave gebaseerd op groepering van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van
activiteiten op basis van personen, afdelingen of systemen.
o
pool: geeft de belangrijkste deelnemers in een proces weer en bestaat uit minimaal 1 baan
o
baan: activiteiten die door een functie of een rol uitgevoerd worden.
•
Artefacten: worden gebruikt om meer gedetailleerde informatie in het model toe te voegen. data object: geeft aan
welke informatie of gegevens nodig zijn in een activiteit of die opgeleverd worden door die activiteit groep: wordt
gebruikt om verschillende activiteiten samen te voegen annotation: geeft extra informatie om het proces beter te
kunnen begrijpen.
WEBREALISATIE: MARTINVANPELT VORMGEVING & DTP